Eric Pickerill legt uit dat veel (jonge) mensen vandaag niet meer opgroeien in de drie bekende “kampen” in de westerse wereld. Ze zijn geen religieuze kerkganger meer en denken dus niet in termen van geloof. Ze zijn misschien wel seculier, maar denken dat er meer is dan dat atheïsten beweren en staan open voor andere ervaringen. Maar het zijn ook geen new-age spirituelen die zich volledig op gnostische kennis richten. Ze vallen er als het ware tussenin. 

Door dit niet-precies-weten staat een moderne seculiere mysticus open voor nieuwe ervaringen op het snijvlak van deze drie richtingen. Een priesterkerk kan hierin een functie vervullen mits ze zichzelf niet presenteert als een “kerk” met “geloof”en al helemaal niet achteraf aankomt met een verborgen agenda. De seculiere mysticus wil wel degelijk ervaren, maar wil ook blijven nadenken. 

Er zijn vier kenmerken van de seculiere mysticus:

  1. De spiritualiteit is eerder naar binnen gericht dan naar buiten. Het zoeken van het heilige, ware, goede en schone zal zich richten op een innerlijke werkelijkheid en niet zozeer op een transcendente god.
  2. Het spirituele is esoterisch te noemen. Pickerill haalt Wouter Hanegraaff aan in zijn typering van dit esoterische geloof:
    1. een geloof in een onzichtbare en niet-causale verbinding tussen alle zichtbare en onzichtbare dimensies van het bestaan
    2. een perceptie van de natuur als doordrongen goddelijke presentie en levenskracht
    3. een focus op religieuze verbeelding als een kracht welke toegang verschaft tot werelden en lagen tussen de materiële wereld en de wereld van god
    4. een besef van fundamentele overeenkomst tussen verschillende religieuze tradities
    5. een besef van een min of meer geheime overdracht van spirituele kennis
  3. Hij is individualistisch in zijn spiritualiteit en niet gericht op geloofsgemeenschappen of collectief geloven. Daarin deelt hij de werkelijkheid met de eveneens individualistische seculiere non-religieuze medemens.
  4. Hij geeft aan deze betekenis geen namen en zoekt niet naar antwoorden. Hij blijft liever bij een verwijzing naar “iets” en wil liever blijven zoeken. Zekerheid en kennis wordt gezien als dom en arrogant. 

Deze beschrijving hoeft niet voorschrijvend te zijn voor een priesterkerk. Ik stel voor dat een priesterkerk hier op verschillende manier mee om kan gaan:

  1. De spiritualiteit is zowel immanent als transcendent, zowel god als een andere, transcendente schepper en als immanente kracht in een panentheïstisch wereldbeeld.  
  2. Her erkennen van mystieke lagen van / tussen de werkelijkheid van god en de zichtbare werkelijkheid. Deze betovering kan prima aansluiten bij de priesterkerk als bij de seculiere mysticus. Zoek samen naar stilte, meditatief gebed en eenvoud.
  3. De collectiviteit aanbieden als zegen, niet als binnen-buiten principe. Iedereen is welkom; niet voor het vinden van een waar geloof, maar voor het delen van het leven.  Zoek met de mysticus naar innerlijke eenzaamheid en zelf-observatie. Wees daarin present.
  4. Zoek samen met de seculiere mysticus naar nieuwe ervaringen in de tempelkerk. Wees ook duidelijk wanneer de mysticus zelf fundamentalistische trekjes gaat vertonen door wereld- of godsbeelden op te dringen door bijvoorbeeld bepaalde modern spirituele inzichten als absoluut te stellen of modern wetenschappelijke denkbeelden als uitsluitende kennis.